Mooi weer. De Nederlander is er dol op. Al is het februari, bij de eerste zonnestralen schiet hij het terras op, desnoods met een berenmuts op. Met de gemeenteraadsverkiezingen was het aardig weer, misschien dat daardoor de opkomst beter was dan werd gevreesd. In de Boekenweek scheen de zon ook, ik hoop dat u allemaal naar de winkel bent gerend om het boekenweekgeschenk Een mooie jonge vrouw van Tommy Wieringa te halen.
Goed boek: man van middelbare leeftijd trouwt met jonge vrouw en dat loopt niet goed af. Soepel geschreven, strak tempo, beeldend, toegankelijk. In de pers lovend ontvangen. Een echt geschenk.
Wat mij ook voor het boek inneemt, is het mooie weer. Onnadrukkelijk, maar geregeld terugkerend.
‘Warme, lange dagen, vroeg voor de tijd van het jaar.’
‘De hitte lag op straat te zuchten als een hond.’
‘Hij dronk oploskoffie in het borende licht van de vroege zon.’
Er valt geen spatje regen. Fijn vind ik dat.
Heeft dat mooie weer van Wieringa ook een literaire functie? Heeft hij een ‘diepere laag’ onder dat weer willen leggen? Daarop kan de literatuurwetenschap een antwoord geven. Die ontleedt en duidt de literatuur, zoekt naar diepere betekenissen, symboliek en legt uit dat de schrijver soms iets anders bedoelt dan hij heeft opgeschreven.
Die literatuurwetenschap kan zeggen dat het mooie weer prachtig contrasteert met het onbehagen van de hoofdpersoon en zijn getob daardoor extra benadrukt. Maar stel dat Wieringa het in zijn boek aldoor had laten regenen. Dan zegt die wetenschap vast dat juist de somberte van het weer dat getob een ‘versterkende dimensie’ geeft.
On-Nederlands, zegt u misschien: het regent toch vaak in Nederland, dat mogen we in een boek toch wel terugzien? Dat regenen valt reuze mee, gaat u maar eens naar hetregentbijnanooit. Misschien vindt u dat mooie weer on-Nederlands, omdat het in de Nederlandse literatuur vaak motregent en miezert, waarbij de gekwelde hoofdpersoon mismoedig uit het raam staart.
De door mij bewonderde Karel van het Reve heeft in zijn geruchtmakende Huizinga-lezing Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid (1978) de vloer aangeveegd met de pretenties, open deuren en gewichtigdoenerij van de literatuurwetenschap. Zo vraagt hij zich af waarom een schrijver het niet opschrijft als hij iets anders bedoelt dan hij heeft geschreven, als u mij nog kunt volgen. En hij citeert de literatuurwetenschapper Maatje: ‘Structuur is de manier waarop in een literair werk een wereld wordt opgebouwd door middel van taaltekens.’ Van het Reve: ‘Men lette op die “wereld” en die “taaltekens”: hun maskerende functie is duidelijk: laat je ze weg dan blijft er over dat structuur de manier is waarop iets in elkaar zit.’
Met die Maatje heb ik in mijn studie Nederlands ook heel wat te stellen gehad.
Het mooie weer van Wieringa doet me goed, als echte Nederlander bevalt het me dat de regen niet van de bladzijden afdruipt. Een zeer buitenliteraire opvatting, waarvoor ik alle literatuurwetenschappers mijn excuses aanbied. Mocht ik ooit een literair werk afscheiden, dan is het mooi weer, hoezeer de hoofdpersoon ook met zichzelf in de knoop zit. Bij mij schijnt de zon, dat beloof ik u.